woensdag 26 september 2007

1893

Menado 25 Maart 1893

Lieve Moeder,

Ik schreef U het laatst met de vorige mail, den 7en Maart en dank U nu voor Uwen waarden brieven van den 3en Febr. met deze boot ontvangen. Met mijne particulieren corrsp. ben ik nog altijd een heel stuk ten achter, maar er is ook zóóveel te schrijven.
Met de zaken neemt het nu weer een veel beter wending; die onverwachte buitenkans met de "Dorana" is U bekend, doch ook met andere artikelen is een goede afloop in het ver­schiet, zoodat wij tevreden mogen zijn. Ik kon dan ook op 28 Febr. een staat indienen, die een veel gunstiger positie aantoonde dan op 30 Sept. jl. Er is dus gelukkig vooruitgang; wel zijn wij er nog lang niet (vriend Seydenzaal mocht anders eens denken, dat ik te optimistisch ben) doch komen doen wij er zeker. 't Gevaar is nu voorbij, Goddank!
Nu krijg ik met deze boot een brief van Bruns om spoedig nog een conferentie te houden, daar hij eene oproeping gekre­gen heeft om spoedig naar Europa te komen, Wanneer hij nu reeds binnen kort gaat, dan kan het wel zijn dat ik ook eerder kom, dan mijn plan was, dit alles echter nog stipt geheim. Wel ben ik hier nog lang niet klaar, doch in een half jaar kan ook veel gedaan worden. Wie weet dus hoe alles nog loopt!
Inmiddels maken wij het ons hier zoo aangenaam moge­lijk, en ben ik President van een nieuw opgerichte sportclub gewor­den. Lichaamsbeweging is in de tropen hoogst noodzake­lijk.
De zending door Rogge is uitstekend aangekomen. Dank U wel voor die Eau de C. die mij uitstekend te pas komt, daar ik dit artikel dagelijks gebruik, en ze hier niet zoo goed kan krij­gen. De sporthemden zijn keurig, alleen een nr. te nauw; als ik iets benauwds aan mijn hals heb, begin ik dadelijk te kikken. Dat ik dit aan R. opdroeg, zit hem uitsluitend in het financieële; ik wilde U daarmede niet belasten, overtuigd echter, dat U R. wel met alles zoudt helpen. Het optrekje in mijn tuin verslindt thans het noodige; daardoor is mijn gewone bijdrage 4e kwart. nog achterwege gebleven. Doch per volgende hoop ik die toch te kunnen sturen. Die duiten, die duiten!
Van harte deel ik thans in ons interessante familieleven, Johanna natuurlijk voorop. Ik kan mij daar nog maar geheel niet indenken, vooral die omgeving kan ik mij niet voorstel­len, hoe merkwaardig! vooral zou ik graag eens zien, hoe Harda zicht houdt; die geeft zeker een heele vroolijkheid; als ik terugkom, mag zij eens met mij uit!
Verleden hebben ze mij hier aan het comedie spelen willen hebben, n.l. Mevr. Borel en Mevr. Koopmans, doch daar moet ik niets van hebben. Ik moet zien, mij ineens daarvan af te maken, daarin heb ik nu niets geen lust.
En nu tenslotte een verbazend nieuwtje, dat ik eigenlijk nog voor een speciaal epistel had willen bewaren, doch U nu maar vast vertel, uit vrees dat U het anders van de buiten­wacht zoudt hooren: ik ben verleden in optima forma door de luite­nant milit. commt. uitgedaagd geworden!! Ik heb toen ook mijne secondanten gesteld, n.l. Koopmans en Lingerbrink -een jonge Duitscher- doch tot een duel is het niet gekomen, en de zaak is tot mijne volle satisfactie geregeld geworden. En dat alles, terwijl ik noch beleediger noch beleedigde was, doch alleen bij een hoogoplopende perkara tusschen Borel en dien luitenant op verzoek van Borel tezamen met den Dominé mijn tusschenkomst had verleend. Dit stond echter dien luitenant niet aan; hij dreigde mij, mij er niet mede te bemoeien; ik liet mij daardoor niet intimideeren, ging toch mijn gang - en toen volgde de uitdaging.
Toen echter Borel dit vernam, eischte hij dat wij onze tus­schenkomst niet meer zouden verleenen, zoodat ik mij moest terugtrekken. Hiermede nam de zoon van Mars genoegen, zoodat er toen niet gevochten behoefde te worden. Hij bereikte er alleen mede, dat de zaak toen door Borel zelf nog veel meer gepousseerd werd en dat het publiek als één man zijne veront­waardiging en afkeuring te kennen gaf; de man is nu zoo goed als overal uit.
Een uitvoerig relaas zend ik spoedig. Wat beleeft men al niet op zoo'n kleine plaats, en wie had nu ooit kunnen denken dat zoo'n vredelievend man als ik, nog eens eene duelgeschie­de­nis aan de hand zoude hebben. Ik zie tante Da & San al hoofd­schud­dend over die jongere editie van den Haarlemmerdijk rede­nee­ren!

Nu, lieve Moeder! eene hartelijke zoen van Uw liefh.
Dk
***************

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!VANAF HIER CORRECTIE!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

Menado 11 April 1893

Lieve Moeder,

Hierbij ontvangt u het beloofde relaas van mijn duel-perkara; men ondervindt nogal eens wat in de Oost! Ik heb er niets tegen, wanneer u het ook aan Meijer en Rogge laat lezen b.v..
Voorts zend ik u hierbij een zichtwisseltje groot F.150.- voor mijn bijdrage over Oct/Dec. Dat die zo laat komt, is een gevolg van de vele onkosten waarin ik mij nu verheug bij mijn bouwerij.
De winst op de "Dorane" is, blijkens schriftelijk be­richt, nog groter dan per telegraaf gemeld. Wat kwam deze uitredding juist van pas.
Voor de afwisseling is hier eens een oude vulkaan, in de buurt, de Lokon, beginnen te roken. 't Heeft echter nog niets te betekenen, en alleen sommige inlanders maken zich wat ongerust.
Verder geen bijzonderheden. Ons leven gaat hier geregeld zijn gang, maar wij zorgen ervoor, dat wij ons niet doodknie­zen.
Met mijn hartelijke groeten aan de familie
Uw liefh. Zoon

Dk

Zou u mij s.v.p. nog eens een dozijn portretten van mij willen zenden, daar ik sommigen hier een ex. schuldig ben
Gegroet van

Dirk.
*********************

Menado 10 April 1893

Lieve Moeder,

Ik ben u nog altijd de bijzonderheden schuldig over de curieuse periode, die ik de afgelopen tijd heb doorgemaakt, en die ik voortaan mijn "Duel-affaire" kan noemen; zo heb ik nu ook een "Ehrens­ache" bij de hand gehad, en kan ik die onder mijn talrijke Indische herinneringen een "ereplaats" geven. Zo ziet men, dat je op een kleine plaats als Menado veel meer interessante dingen beleeft, dan in een grote stad; er ge­beurt daar zeker ook van allerlei, doch men hoort er eenvou­dig niet van, ter­wijl men hier met alles meeleeft, en van alles het naadje van de kous afweet. Zo hoopten (!) wij na de politieke ver­wikke­lingen in de Stakman-periode en de aftocht van Z.H. EdG., eens een periode van rust te krijgen en ziet! daar werden achter­eenvolgens twee meisjes geschaakt, een derde hing zich op, gelukkig niet "totdat de dood er opvolgt", toen volgde de duel-periode en tenslotte een echtscheiding. 't Is dan ook tegenwoordig zo leuk hier, dat de hoofdonderwijzer die met deze boot naar Holland gaat zegt: "'t Spijt mij, dat ik al weg moet; 't is hier veel te aardig."

Maar nu de eigenlijke perkara! U moet dan weten, dat wij hier in augustus van het afgelopen jaar een nieuwe militaire com­man­dant gekregen hebben, in de vorm van een dappere 1e luite­nant. Deze heer was niet alleen met zichzelf ingenomen, doch vond zichzelf ook in alles veel kraniger, dan wie ook. Paard­rijden, biljarten, ombreën, in dat alles noemde hij zich "de beste van Batavia" (waar hij vandaan kwam). Verder vertel­de hij steeds te pas en te onpas, dat hij de "tweede persoon" van de plaats was, en verbeeldde zich na dit alles, dat nu heel Menado vol ontzag en bewondering tot hem zou opzien.
Dit was nu echter juist niet het geval. We merkten al spoedig wat voor vlees we in de kuip hadden; sommigen, zoals ik, namen tegen de man de burgerlijke beleefdheid in acht, doch hielden hem overigens op een afstand, en pasten er voor, om met hem tot enige toenadering te geraken. Anderen lieten zich vangen en namen plaats in zijn gevolg; doch weer anderen ergerden zich verschrikkelijk aan 's mans manieren, en konden niet nalaten, aan die ergernis overal lucht te geven.
Eén voor­beeld uit velen, hoe onze zoon van Mars deed: hij was hier pas twee dagen, toen hij met zijn vrouw op een bal in de Soos kwam; onbekend als deze nog was, bleef zij ongeluk­kig bij de polonaise zitten. Dit nu was majesteitsschennis en spoedig daarop verliet Heintje g.v.d. (zoals hij ook al eens genoemd is) met groote ostentatie het feest. De volgende morgen in groot tenue naar de Resident om zich te beklagen over de grote krenking hem in de Soos aangedaan omdat.... niemand met zijn vrouw wilde dansen! Enfin, de zaak ging verder in de doofpot, doch we wisten, wie we voor hadden.
Onder degenen die de man absoluut niet zetten konden, was ook mijn vriend Borel, de president van den Landraad, en zoals u weet, de familie, waar ik geregeld aan huis kom. Deze heeft nu eenmaal geen zeer positief karakter, en kan zich moeilijk inhouden, als hem wat hindert; waar wij nogal eens om Heintje lachten, maakte hij zich boos, en die twee bleven dan ook zo veel mogelijk van elkaar op een afstand.
Zo stonden de zaken, toen ik naar Ternate ging en ik, na een kleine maand afwezig geweest te zijn, te Menado terugkeer­de. De eerste avond, dat ik weer in mijn vriendelijk huisje zat, kwam Borel aanzetten, levendig en opgewonden. Daar had je de poppen aan het dansen: het was tussen Heintje en hem tot een uitbarsting gekomen. Onze vuurvreter had misbruik gemaakt van kettingjongens; als president van de Landraad, tevens inspecteur van het gevangeniswezen, moest hij zich dat aan­trekken, en toen hij de man 's morgens op het kantoor van de Secretaris ontmoette, en daarover wilde aanspreken, had er een hevige scène plaats. Hein de donderaar had de rollen omgekeerd en in plaats van zijn ongelijk te erkennen, Borel in de hef­tig­ste woorden allerlei lelijke dingen toegevoegd. Borel had de grootste moeite gehad zich kalm te houden; hij wist dat als hij ook losbarstte, hij zichzelf niet meer zou kunnen bedwin­gen, en had daarom de man met een minachtend zwijgen geant­woord.
Volgens militaire begrippen zou nu van Borel een uitda­ging moeten volgen. Borel is echter getrouwd, heeft twee kinde­ren en zou bovendien als rechterlijk ambtenaar door zoiets te doen, wat bij de wet verboden is, zijn carrière op het spel zetten. Van een duel kon dus geen quaestie zijn. De ondervonden beledigingen waren echter van dien aard, dat de zaak niet kon blijven rusten; dus werd besloten te trachten een Commissie samen te stellen, die de zaak zou onderzoeken, en aan wier uitspraak Borel zich bereid verklaarde zich te onderwerpen. Nu kwam hij mij vragen, of ik verder in die zaak te zamen met Ds. Ver­hoeff namens hem wilde ageren, en ons te belasten met het samenstellen van die Commissie. Natuurlijk accepteerde ik van ganser harte die opdracht.
Wij wendden ons alsnu tot Heintje, en verzochten die avond om een onderhoud. Hij antwoordde dat hij met het meeste genoe­gen een visite van ons wilde ontvangen, doch dat hij alleen over de zaak Borel niet meer te spreken was. Wij gingen echter toch, en na over koetjes en kalfjes gepraat te hebben, kwam de quaestie op het tapijt. Of hij al tegenstribbelde en zich opwond en zei dat hij er niets van horen wilde, tegen­over onze uiterste bedaardheid gaf dat niets, en taai hielden wij ons onderwerp vast. Tenslotte kwamen wij met ons voorstel voor den dag: een Commissie van vijf leden samen te stellen, twee te benoemen door Borel, twee door hem en de vijfde door die 4 heren.
Onze vriend wilde daarvan echter niets weten. Borel had gele­genheid gehad, hem binnen 24 uren uit te dagen; hij had dit niet gedaan, en nu wilde hij van niets meer weten. Op onze vraag, of hij de beschuldigingen, die hij tegen Borel geuit had, dan nog volhield, antwoordde hij bevestigend, doch.... ze verantwoorden dat wilde hij niet.
We hadden nu voor het moment met Heintje afgedaan, en namen ons afscheid.
Nog één ding vergeet ik: tegenover ons was hij overigens zeer "manis", hij noemde de dominee "een zeer eerwaardig" en mij "een zeer respectabel" man! Hij wilde onze bemiddeling gaarne accepteren, alleen niet in deze zaak, omdat -nu de duel-termijn verstreken was- de zaak voor hem afgedaan was!! Wij besloten alsnu ons te wenden tot twee heren, die op die ochtend de scène hadden bijgewoond, nl. de Secretaris en de Controleur, beiden vrienden (of zogenaamd tenminste) van Hein, mensen die waarschijnlijk toch door hem gekozen zouden zijn, als hij de Commissie had aangenomen; onpartijdiger konden wij niet handelen.
Dit voornemen hadden wij de luitenant bij ons bezoek te kennen gegeven. Hij was nu ook aan het werk gegaan; had die twee heren verteld dat hij een Commissie niet accepteerde, zodat ieder­een die tegen zijn zin in zulk een Commissie zit­ting nam, voor de gevolgen daarvan dan maar moest in­staan ......
Toen wij bij die heren kwamen, ontvingen wij dan ook een pertinente weigering. Alleen met volkomen instemming van beide partijen wilden zij in zulk een Commissie zitting nemen. Dit standpunt van hen was overigens zeer correct.
Nu waren wij vrijwel uitgepraat, en had Heintje een accepta­bele Commissie zo goed als onmogelijk gemaakt. Wat nu te doen? Terugtrekken en de zaak laten rusten natuurlijk niet. Daarvoor hadden wij ons er te veel ingewerkt, en wij gunden nu vriend Hein niet, ons schaakmat te hebben gezet.
Toen kwamen we op een ander idee. Hij had ons zelf gezegd dat hij aan niemand het recht toekende over zijn handelingen te oordelen, alléén aan zijn mede-officieren. Dit hadden wij in ons oor geknoopt, en nu namen wij het besluit, ons te wenden tot zijn onmiddellijke chef, de Majoor te Macassar, en die te verzoeken een Commissie van officieren te benoemen om de zaak te onderzoeken en daarbij te kennen te geven, dat Borel bereid was, zich zonder reserve aan hun uitspraak te onder­werpen.
Hiermee meenden wij een mooie zet te doen. Door zich aan de uitspraak van collega's van zijn tegenpartij te onder­werpen nam Borel een mooi en "fair" standpunt in; Hein kan geen Commissie van officieren weigeren, zonder de Majoor voor het hoofd te stoten, en zou daardoor ondervinden, dat het niet aangaat, iemand te beledigen en er zich naderhand op die manier vanaf te maken.
De beleefdheid bracht mee, dat wij de man van ons voor­nemen eerst in kennis stelden, en wij waagden ons dus nogmaals in het hol van de leeuw. Wat zou de dondergod nu wel doen?
De Dominee had mij verzocht het woord te doen; ik vertel­de hem in korte woorden, wat wij sedert ons laatste bezoek gedaan hadden; zette hem uiteen, dat wij, de zaak eenmaal opgevat hebbende, die ook niet zouden opgeven, alvorens tot een oplossing gekomen te zijn, en vertelden hem toen, wat wij nu gingen doen.
Daar had je het lieve leventje aan de gang! Dat was opstui­ven en boos worden enz., doch dit gaf tegenover onze bedaard­heid niets. Toen begon het dreigen. "Mijne heren, ik waar­schuw u, begin verder niets tegen mij: ik ben een gevaar­lijk mens (!). Ik verbied u, zich met mijn zaken te bemoei­en" (alsof het ook niet de zaak van Borel was) enz. enz.. Toen toespelingen op uitdagingen en duels, en ten slotte: "Ik zeg het de heren: van hetgeen ze doen, moeten ze zelf de gevol­gen maar ondervinden."
Toen stond ik op, zei: "'t Is onnodig dat u mij dit ver­telt, meneer B.. Wat ik doe heb ik rijpelijk overwogen, en voor hetgeen ik doe, houd ik mij steeds volkomen verantwoorde­lijk." We maakten een buiging, en vertrokken.
Het geval nam nu een ernstige wending. Als de man het niet bij dreigen liet, dan moest hij mij een uitdaging zen­den. Ik was echter volkomen kalm, en had mij voor geen geld ter we­reld door zulk een schetteraar en pochhans laten bang­maken. Nu moest de dominee echter diezelfde middag samen met Borel op reis (het onderhoud had 's morgens plaats gevonden), en vóór zij weggingen, kwamen zij nog eens naar mij kijken. Ik werd juist geschoren en had na de rijsttafel de gewone siësta genomen. Ze kwamen vragen of ze ook soms wilden blijven, om alle gebeurtenissen af te wachten, doch dit wilde ik natuur­lijk niet hebben, en daarop gingen ze op reis, na mij alles goeds en sterkte te hebben toegewenst!
Ik moet u eerlijk bekennen, dat ik wel uiterlijk kalm, doch innerlijk zeer opgewonden was. Ik wist tegenover een grote praalhans te staan, en wist niet, hoever die gaan zou, doch vertrapte het ook om voor zo een kerel terug te trekken. Dus kleedde ik mij aan, ging mijn vriend Lingenbrink opzoeken (Koopmans was op reis) en te zamen gingen wij een wandeling maken naar mijn tuin op Sario. L. is Duitser, heeft in een Uhlaven-regiment gediend, en is daardoor van "Ehrensachen" goed op de hoogte. Ik vertelde hem, dat ik elk ogenblik een uitdaging verwachtte, en vroeg hem hoe in zo'n geval gehan­deld moet worden. Door de wandeling kwam ik geheel tot kalmte, doch mijn besluit, om niet bij B. met hangende pootjes aan te komen en te zeggen, "nu zullen wij maar niet aan de Majoor schrij­ven", bleef onveranderlijk. Wij kwamen nu overeen, dat ik bij een eventuele uitdaging ook mijn secondanten zou stellen, dat ik hun mijn zaak in handen zou geven, en afwachten, wat een bijeen­komst der wederzijdse secondanten zou opleveren. In ieder geval moet niet vergeten worden, dat mijnerzijds vol­strekt geen belediging had plaatsgevonden, dat B. zelf erkend had, dat "wij de zaak met de uiterste beleefdheid getracteerd hadden", doch wanneer ik van mijn woorden de verantwoorde­lijkheid handhaafde, moest ik beginnen mijn secondanten te stellen. Natuurlijk verzocht ik Lingenbrink dit voor mij te willen zijn, te zamen met Koopmans, die echter op reis was.
Zo gebeurde het ook. Thuiskomende, vond ik een leitje van de dokter en de 2e luitenant, waarin zij mij namens de heer B. voor een "ernstige aangelegenheid" om een onderhoud ver­zoch­ten.
Ik antwoordde, dat ik met genoegen dadelijk tot hun dispo­sitie was, en ziet, na enige tijd, daar hoor ik schel ge­kletter onder aan de trap, en daar zijn de Dokter en de 2e luitenant, beiden in groot tenue.
Ik ontvang hen in de binnengalerij en vraag wat er van hun dienst is. De dokter doet het woord (beiden waren niet vrij van bleekheid, misschien ik ook al niet): "Meneer de Vries, we komen hier uit naam van de heer B.. Hij heeft u vanochtend gewaarschuwd, u niet met zijn zaken te bemoeien. U hebt dat echter toch gedaan, en nu komen wij u, namens hem, hierover satisfactie vragen." Zoals van te voren met Lingen­brink besproken, antwoordde ik alleen: "Mijne heren, ik dank u zeer voor uw beleefdheid, om mij die mededeling te komen doen, en ik zal u morgen twee heren aanwijzen met wie u over die zaak verder kunt handelen."
Hiermee was de zaak afgedaan en konden ze vertrekken. Nu begon het echter opeens te stortregenen, en kon ik dus niets anders doen dan hen vragen eerst de bui af te wachten. Het officiële gedeelte was afgelopen; de sigaren en de minoemam kwamen op tafel en we begonnen gewoon over koetjes en kalfjes. De hoge woorden waren eruit, en ik kon mij verder volkomen kalm houden.
Nauwelijks waren ze weg, of op een holletje naar Lingen­brink: "'t Is gebeurd, de uitdaging is er! en de secondanten zijn gesteld." U begrijpt, dat we min of meer onder de indruk van de emotie waren; ik bleef die avond dan ook maar bij hem eten.
De volgende morgen schreef hij een uiterst officieel briefje aan de secondanten van B., kennis gevende dat aan Koopmans en hem door mij de behandeling van de zaak was opge­dragen, waar­voor zij gisteren bij mij geweest waren, en voor die ochtend een onderhoud voorstellende.
Dit gebeurde. De hh. secondanten herhaalden de opdracht van B., waarop Lingenbrink antwoordde, dat ik in die zaak geheel in overleg en te zamen met de dominee gehandeld had; dat een beslissing van mij, nu genomen, zou prejudiciëren op de latere handelingen van de dominee; dat ik dus een uit­stel eiste, totdat de dominee teruggekeerd zou zijn, doch dat ik mij inmiddels ook persoonlijk er alleen geheel verantwoor­de­lijk hield, voor alles, wat door ons in die zaak gezegd en gedaan was.
Nog voegde hij er aan toe, dat hij nu reeds te kennen gaf, om alle schijn van rekken te vermijden, dat hij even­tueel voor zijn principaal een termijn zou bedingen om -met het oog op mijn totale onbedrevenheid in de wapenhandel- mij enigs­zins daarin te kunnen oefenen. Er werd ook uitge­maakt, dat de zaak niet ernstig genoeg was voor een treffen met pistolen, doch dat eventueel van de sabel gebruik gemaakt zou worden. Deze twee laatste zaken geschiedden zonder mijn voorkennis; ze hebben echter, naar wij later hoorden, op de tegenpartij een geweldige indruk gemaakt, die nog altijd hoopte, mij te inti­mideren.
In het door mij geëiste uitstel werd toegestemd, en nu verliepen negen dagen, alvorens de dominee en Borel terugkwa­men. Die tijd brachten we zeer kalm en opgeruimd door, hoewel het geval natuurlijk tussen ons dikwijls besproken werd. Het bleef echter strikt onder de betrokken personen, en niets is er in die tijd uitgelekt.
Toen de dominee en Borel terugkwamen was hun eerste vraag natuurlijk: "Hoe is het er mee?" Toen zij hoorden welk een vaart de zaak genomen had, begonnen de gezichten wel enigs­zins te betrekken. Borel wilde echter volstrekt niets van een duel horen. Hij wilde niet dat ik, die eigenlijk met de hele zaak alleen indirect te maken had, iets zou riskeren; dan zou hij hem er eerder zelf onderuit halen etc. etc.. Ik had de zaak echter mijn secondanten in handen gegeven, onttrok mij aan verdere beraadslagingen, en liet het aan hen over. Het resul­taat was aldus: na hetgeen voorgevallen was, verbood Borel thans de dominee en mij ons verder met de zaak te bemoeien, in casu naar de Majoor te schrijven, daar hij ons niet aan onaan­ge­naamhe­den bloot wilde stellen; hij zou het nu zelf doen.
Ik gaf daarop mijn secondanten de opdracht, dit aan hun collega's van de tegenpartij mede te delen, dat wij krach­tens een verbod van Borel niet naar de Majoor zouden schrij­ven; wilde de luitenant daarmede genoegen nemen, mij goed, doch van woorden intrekken, excuses maken of iets dergelijks, wilde ik in geen geval iets weten.
Tevens gaf de dominee -een kranige vent, even in de der­tig, een groot liefhebber van sport- hun de opdracht aan B. opheldering te vragen, waarom hij alleen mij en niet hem over die zaak aangesproken had, terwijl wij beiden gezamenlijk gehandeld hadden.
Aldus geschiedde. De volgende morgen had de grote samen­komst der secondanten plaats. Toen Lingenbrink mededeelde dat Borel ons de verdere bemoeienis met de zaak verboden had, en dat wij dus niet naar Macassar zouden schrijven, klonk het van de tegenpartij (met een zucht van verlichting?): welnu, dan is de zaak uit.
Op de vraag van de dominee was het antwoord: B. had zijn secondanten opgedragen de Ds. mede te deelen dat diens be­trek­king daarvoor een beletsel was, doch deze heren schenen dit niet goed begrepen of vergeten te hebben (sic!!!) en zouden desgewenst hun excuses maken! Hierop liet de domi­nee terug­zeggen, dat zijn betrekking volstrekt geen belet­sel was, om van zijn daden satisfactie te geven, over welke zaken aan wie ook (voor iemand wiens betrekking het vechten verbiedt, kan altijd een scheidsgerecht optreden).
Nu was het de quaestie een goed slot te maken. Ik eiste nog een verklaring die mij ook door de secondanten gegeven werd, en hiermede was de zaak uit.
Toen het geval later ruchtbaar werd, kon ik mij verheugen in vele blijken van sympathie, terwijl de verontwaardiging van bijna allen zich algemeen tegen de waardige zoon van Mars richtte.
Het mooiste hoorde ik echter veel later, nadat de zaak alge­meen ruchtbaar was geworden.
Toen de dokter en de 2e luitenant die bewuste avond bij B. terugkwamen, en hem de boodschap brachten, die ik mijn secon­danten gesteld had, was hij opgesprongen en als razend de voorgalerij op en neer gelopen, uitroepende: "Wat moet ervan komen." De dokter vertelde later aan iemand: "Daar komen wij van die akelig-kalme de Vries vandaan (ik was misschien onna­tuurlijk bedaard geweest), en treffen we B. in de grootste opwinding.
Later in de avond kwam hij erg zenuwachtig bij een ander vertellen: verbeeld je, De Vries heeft het aangenomen; wat te doen? Blijkbaar is het dus tot het uiterste toe bangmakerij geweest.
Bij een ander is hij die avond ook nog geweest, in tranen uitbarstende en onbedaarlijk huilende (dit is alles later uitgekomen). Hij zorgt voor een zogenaamde stiefzuster van hem en had steeds uitgeroepen: "Mijn God, mijn God, wat moet er van dat arme kind worden?" Hij was toen al zover, dat hij zeker dacht door mij overhoop gestoken te worden.
In die tussentijd van negen dagen, heeft hij zich met iemand in het schermen geoefend, daar het bleek, dat al zijn opsnijderij daarover larie was en hij er niets van kende.
Het mooiste komt echter nog: tenslotte is hij in die tijd naar de notaris gegaan, en heeft zijn testament laten maken!!
Zo heb ik voor mijzelf met die zaak dus de satisfactie ver­kregen, dat ik die snoever eens negen dagen lang in de grootste benauwdheid heb laten zitten, en de lafaard er toe gebracht heb, zijn waren aard te tonen.
En hiermede was de zaak afgelopen, en was ik een inte­ressan­te ondervinding rijker. 't Is gek, zou tante Da zeggen, maar met die kinderen van de Prinsengracht heb je altijd wat bijzonders.
Met Heintje g.v.d. is het later echter tot een jammerlij­ke ontknoping gekomen. Er is van hem een zeer afkeurenswaar­di­ge, onzedelijke geschiedenis aan het licht gekomen, zodat al degenen, die dan nog zogenaamd goed met hem waren, hem de rug hebben toegedraaid, dat zijn vrouw hem verlaten en echt­schei­ding aangevraagd heeft, en dat bijna niemand hem meer groet of aankijkt. Met deze boot wordt zijn overplaatsing verwacht, misschien wel gevolgd door ontslag uit het leger.
Had ik dit geweten, dan had ik de kerel natuurlijk niet als een serieuze tegenpartij, dus als fatsoenlijk man behan­deld. Toen was hij echter nog in zijn volle glorie en dacht hij dat iedereen voor hem bukken moest. Dat ik hem echter enige "mauvais quarts d'heure" bezorgd heb, doet mij nog steeds het grootste plezier.
En nu, lieve Moeder, kunt u dit schone epistel weer een plaatsje in uw talrijke brievenverzameling geven!
Uw liefh. Zoon

Dk

*****
TOT HIER CONTROLE!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!



a/b S.S. "Coen"

tussen Gorontalo - Talisse

19 Mei 1893

Lieve beste Moeder,

Op dezen schoonen morgen, bij helder weder en kalme, blauwe zee kan ik niets beter doen dan mij nederzetten om den tradi­tioneelen verjaardagsbrief aan u te schrijven. Ik ben er tot dusver nog altijd in geslaagd, u dien op den dag zelf te doen toekomen, en hoop ook heden niet te laat te zijn. Eenige vrees heb ik er wel voor, daar ik door mijne reis door de Molukken de vorige boot moest laten voorbijgaan, maar ik wil het beste hopen, en maar denken, dat deze brief u als gewoon­lijk op een zonnige vriendelijken Junimorgen bereikt, versierd door mooie bloemen en ruikers, de bewijzen van de innige liefde en ge­hechtheid van uwen kinderen en kleinkinderen.
Want waar zij zich ook bevinden, de eerste plaats in ons hart blijft altijd voor u, aan wie wij allen zo ontzaggelijk veel te danken hebben, u, die ons bij den strijd in het leven voorzien hebt van krachtige wapenen, waarvan wij het succes meer dan eens mochten ondervinden. Om van de anderen niet te spreken, is van ons jongeren Johanna wel het bewijs van de groote kracht, die er van u uitgaat, van den "Reiz" die door u wordt ingeboezemd, en die onbewust op haar is overgegaan. Hare schitterende carrière, de tevredenheid, die zij van niemand minder dan van het Hoofd van den Staat, mag ondervin­den, zijn voor u in den namiddag van uw leven een glorie; eene overwin­ning van de eenvoudige schoone vrouwelijke deugden zoals die altijd door u zijn toegepast. Ja, ik geloof zeker dat -in tegenstelling tot menigen voorganger- deze verjaring door u met een vroolijk en dankbaar gemoed gevierd al worden, en ik ben er zeker van, dat deze gevolgd zal worden door een lange, lange reeks van opvolgers, die de kroon zullen zetten op een leven van zelfopofferende liefde.
In een van uwe vorige brieven sprak u eens over den inte­res­santen inhoud van uwen steeds aangroeiende brievenschat, en van het wenschelijke, daarvan mettertijd eens een overzicht of uittreksel van te verzamelen. Ja, als er ééns iemand in onze familie tijd over heeft -maar wanneer zal dat gebeuren?- dan zou dit een nuttig en dankbaar werk zijn; maar mocht u er zelf eens toe kunnen komen, om zij het ook beknopt eens uwen "Mé­moi­res" op te stellen -in uwen bekenden mooien stijl, waarover ik mij weder telkens jaloersch maak- dan zou u hier­mede aan uwe kinderen een erfstuk achterlaten, van hooger waarde dan aard­sche goederen.
Hierbij zend ik u een wisseltje bestemd voor een zomer­uit­stapje. Ik hoop, dat u er met Jettie veel pleizier van zult hebben, u zult het zelf wel het beste weten te besteden en u wellicht ergens kunnen nestelen in de omgeving van het vorste­lijk huis, waardoor u met de Opperkamervrouw ook nog connec­tie zult kunnen houden.
Mijne afgeloopen reis naar de Molukken was weder een groot succes. Ik heb belangrijke orders opgeloopen, en een mooie commissie verdiend. Merkwaardig is het, de grootere vlucht te zien, die de zaken met Stork en anderen, die mij getrouw bleven, nemen, terwijl de valsche en, naar hij dacht, leepe Ankersmit er meer & meer uitraakt. Voor Stork hebben wij het afgeloopen jaar het dubbele verkocht van vroeger. Ank &Co klagen daarentegen, naar ik van hunne correspondenten hoor, steen en been, en men taxeert dat ze nog maar 1/5 verkoopen van wat vroeger wij voor hen deden. Ik vervolg hen dan ook te vuur en te zwaard, d.w.z. door lagere offertes tracht ik hen eruit te werken en dikwijls met goed succes. Zij zullen dat loslaten van ons nog wel meer dan ons betreuren!
In de Molukken ben ik als een goeden ouden bekende ont­vangen, dien men blij was, weer te zien herleven. Zij schenen te den­ken, dat het zowat met ons gedaan was, doch nu ze zagen dat er integendeel de sporen van een krachtig jong "leven" te bespeuren zijn, werd die herleving met vreugde begroet, en is geen handelaar van eenige betekenis achtergebleven mij bestel­lingen te doen.
Zeker is het pleizierig reizen zo, "en pays de connnais­sance" waar men overal bekenden ontmoet. Mijn welvarend uiter­lijk schijnt in de oogen der altijd eenigszins bijgeloo­vige Chi­neezen en Arabieren, ook niet met een kwijnende zaak te vereenigen te zijn; zo ben ik onbewust in persoon al een reclame! In waarheid is die toenemende corpulentie, trots paardrijden etc. etc., mij zeer onaangenaam, en moet ik daar­over eens met Juffr. Middendorp een hartig woordje spre­ken.
Wanneer dit zal zijn? Van het jaar niet meer. In overleg met Bruns zijn wij afgesprooken, zo mogelijk in Februari of zo weg te gaan, en in het voorjaar aan te komen. Ik moet hier in ieder geval het jaar uitblijven, en daar ik nu niet gaarne zie, dat hij lang vóór mij gaat, heb ik hem daartoe overge­haald. Intusschen schijnt van dit plan al iets uitgelekt te zijn, want Seydenzaal schreef mij een roerende brief, dat ik, naar geruchten, in Mei terug zou komen, dat dit toch wel niet waar zou zijn, want dat ik in Indië zo hoognoodig ben en zo slecht gemist kan worden etc.
Ja, mamaatje lief, wanneer u eens al de pluimpjes kon lezen, die ik tegenwoordig ontvang, dan zouden u de ooren tuiten. Zo gaat het in de wereld; wij beleven nu een periode van onge­kende voorspoed; bijna alles wat ik ingekocht heb, wordt met een prachtig resultaat, soms zelfs ongehoorde win­sten verkocht , en dit draagt niet weinig bij tot mijn lof. Kwam dit er niet bij, dan zou men veel harder schreeuwen dan nu, wanneer ik het mes soms eens heel diep in een wond moet zetten.
Wij gaan echter thans hard vooruit, en dankbaar accepteer ik daarbij die ongedachte buitenkansjes. Ook mijn personeel ondergaat eene flinken zuivering. Braam is nu, dank zij mijn invloed, definitief agent van de Paketvaartmij geworden, en tevens administrateur van het door mij opgerichte Prauwen­veer, zodat die goed af is, en ik er mij verder niets van aantrek. Van dien heer de Graeff van Polsbroek ben ik nu ook met fat­soen af; die gaat met de volgende boot naar Java. Dat heer was een leelijke tegenvaller, en zat dat Commissaris-neefje mij dwars in den maag. Seydenzaal heeft er mij echter netjes van af geholpen en gaat hij nu voorzien van vele aanbe­velingen van hier, hem mijne beste wenschen en (in stilte) het heilig kruis medegevende.
Zo naderen wij meer en meer het doel, dat op een gegeven oogen­blik totaal onbereikbaar scheen, en dat dan ook niet na veel inspanning en volharding verkregen zal worden. Dan hoop ik in het voorjaar terug te komen, om de laatste hand aan den schoonmaak te slaan en de zaak een zodanig pakje aan te trek­ken, dat ik er mij in mijn volgend leven steeds met fat­soen in vertoonen kan.
Waren de jongens in de familie wat ouder, dan moesten zij zich voor hier alvast maar beginnen klaar te maken, want na de ondervinding met vreemden opgedaan, zullen Koopmans en ik het maar liever zelf zien te doen, dan er iemand anders in te halen. Pleizierig zou het zijn als er al wat verschot van flinke jongens in de familie was, om maar hier te komen aan­pakken, maar dat moet nog een heelen tijd duren.
Van den vader van Koopmans komen treurige berichten. Ik hoop niet, dat dit misloopt, want ik had hem juist gezegd, zijn vader te prepareeren, dat als ik weer uit Europa terugben het zijne beurt wordt. Tot zolang moest het nu nog goed kunnen blijven.
Wel, mamaatjelief wat is u in uwen brief van den 10en Maart zwaarmoedig geweest; zo'n vaart heeft het mij gelukkig niet genomen. Er is zeker een brief weggeraakt, want zo lang heb ik niet gezwegen. Maar ik weet ook het nieuwe huisnummer niet; meld mij dit toch eens! Inmiddels zult u mijne uitvoe­rige brieven over mijne Ternate-reis en mijne perkara met Heintje g.v.d. wel ontvangen hebben, en daarmede heb ik het goedge­maakt. Nu mamaatjelief eindig ik. De kapitein -een broer van mijne vriendin Betsy Cramer- praait mij voor een ombertje. Veel plezier verder vandaag en ontvangt u een stevigen zoen van uw innig liefh. Zoon

Dk.

***********************

Menado 7 Juni 1893

Lieve Moeder,

Hierbij zend ik U een interessante brief van Christine, en mijn antwoord aan haar. (den brief van haar s.v.p. bij gele­gen­heid terug) Wanneer U zich met hetgeen ik schreef kunt veree­nigen, weescht U dan zoo goed, den brief aan haar door te zenden. Ik zend hem eerst ter inzage aan U, omdat ik niet weet, of het ook soms in conflict komt, met andere plannen, die gemaakt of maatregelen, die genomen zijn. Vindt U hem echter goed, zendt U hem dan s.v.p. door.
Wilt U dan ook s.v.p. het verzenden van het schoolgeld voor Jane op U nemen, en als de tijd daarvoor gekomen is, het geld aan Rogge vragen. Ik zal hem daarover dan nog schrijven.
Uwe lieve brieven van den 18en Maart en 15en April heb ik in goede orde ontvangen. U begrijpt hoe vol belangstelling ik steeds ben voor de lotgevallen thuis. Speciaal verlang ik hard om wat meer over het vorstelijk verblijf van Johanna in Am­sterdam te hooren. Voor heden moet U zich maar met dit katte­belletje vergenoegen. Zoodra ik meer tijd heb, schrijf ik langer.

Met een hartelijken zoen
Uw liefh. Zoon
Dirk
*************************

Menado 27 Juni 1893

Lieve Moeder,

Een kort woordje maar om U de goede ontvangst te berich­ten van Uwen lieven brief van den 12en Mei jl. 't Is waar dat ik in mijne correspondentie erg onregelmatig ben geweest, maar als U alles erbij in aanmerking neemt, zult U dit wel zoo erg niet meer opnemen.
Sinds mijn laatste niet veel nieuws. In zaken gaat het vrij naar wensch; deze dagen ontving ik een particuliertje van onze commissaris Steinmetz, U weet wel, dezelfde met wien ik die bewuste reis naar Deventer gemaakt heb, vol aardige gezeg­den, en die er zelf voor uitkomt, dat ze in Amsterdam nu zoowat uit de soesah komen. Dit zal vriend Seydenzaal nu wel niet toege­ven, maar ik zelf kan toch wel nagaan, dat wij er nu langza­merhand komen.
Particulier zorgen we ervoor, ons niet dood te treuren. Zater­dagavond hebben we een feest van de Sportclub gehad, zoo­als U weet, ben ik er president van, n.l. revolver wed­strijd met dames; bij de prijsuitdeeling heb ik toen eens de dames in de hoogte gestoken, en aan onze traditioneele speech-liefheb­berij eens botgevierd. Ik ga nu na de boot op reis naar Ba­laäng en dan naar Sangir, zoodat ik misschien een paar booten zal misloopen. Rekent U dus niet te vast op brieven, doch in de volgende maand zal ik wel gelegenheid hebben U een wissel­tje te zenden.
Spoedig hoop ik wat uit Zwitserland van Hanna te hooren. U begrijpt, dat ik met hare voorname positie niet te koop loop, maar er zijn enkele ingewijden, die zich sterk voor haar wederwaardigheden interesseeren, en die houd ik natuurlijk op de hoogte.
Mijn optrekje in de tuin begint nu wat op te schieten. Ik wilde voor een lief ding als U dat plekje eens zou zien. Het is nu reeds een celebriteit van Menado, doch wacht maar eens als ik er woon.
De Lokon heeft een tijdlang zwaar gerookt, maar is nu weer wat rustiger. 't Is een vreemd gezicht 's morgens bij het opstaan die zware rookkolommen zien opstijgen.

Doet U mijn hartelijke groeten aan allen en ontvangt een zoen
Van Uw Liefh. Zoon
Dk.
*******************


Menado 2 Aug. 1893.

Lieve Moeder,

Gelukkig ben ik goed en wel van Bolaäng teruggekeerd; die boot heeft een week op zich laten wachten en zoo heb ik er eventjes elf dagen moeten zitten. Gelukkig had ik Buijs van Talisse medegenomen dus had ik gezelschap; overdag was het jagen, zeilen en loopen, en 's avonds ontelbare partijtjes "rever­si". Dit is toch een heerlijk onbetaalbaar spel! Intus­schen is met deze reis weder een oude perkara afgeloopen. De eene voor de andere na beginnen tot de geschiedenis te behoor­en; nu moet ik nog naar Sangir, om daar den boel op te redde­ren, en dan zijn wij zoowat door de rijstebrij-berg heen!
Intusschen gaat het mij in mijne nieuwe zaken boven verwach­ting goed; met bijna elke mail komt er bericht van mooie winsten. Wel hadden wij die in onze benarde omstandighe­den hoognoodig, maar daardoor zal het ook mogelijk worden om aan al onze verplichtingen te voldoen, als een belooning voor hen, die ook zelfs onder de meeste pénible omstandigheden hun vertrouwen in mij niet verloren hebben. Zeker is het merk­waardig, dat alles, wat ik na mijn terugkomst ondernomen heb, zoo bizonder goed gaat.
Als ik nu van Sangir terugkom, is mijn eigenlijke op­dracht afgeloopen, en kan ik dan ernstig beginnen te denken over het tijdstip van mijn overkomst. Bruns maakt nu weer niets geen haast en zal het wel van mij laten afhangen. In Januari 1895 moet ik echter weer hier zijn, dan zal waar­schijnlijk de gouvernementskoffie losgelaten worden, en daar moet ik bij zijn, want dan valt er wat te verdienen. Dit is een tastbaar resultaat van de bemoeienis van de publieke opinie met de Minahassa, door woord en daad wakkergeschud, en waartoe ik mij vlei, ook te mijne te hebben bijgedragen.
De toestanden zijn hier onder den tegenwoordigen Resident kolossaal verbeterd, en is het een zegen, dat we van dat régime Stokman verlost zijn. 't Heeft moeite gekost, maar de uitkomst bewijst dan toch ook, dat de oppositie gelijk had.
Bij mijne terugkomst van mijne laatste reis hoorde ik dat ik inmiddels met bijna algemeene stemmen tot President van de Societeit gekozen was geworden. Dit is nu alweer een nieuw bijbaantje, maar enfin, het laat ver zich bij waarnemen. Ook ben ik door den Resident met een officieëlen Soerat aangezocht geworden om weer Kommandant van de Schutterij te worden, doch dit is mij te druk, en ik heb daarvoor deftig bedankt.
Hedenavond -Verjaardag van H.M. de Koningin-Regentes- groot feest in de Sociëteit, waarbij daarbij de toepasselijke speech als President afgestoken moet worden. Dit is wel eigen­aardig bij onze bizondere verhouding tot H.M. U begrijpt dat het mij niet aan warmte zal ontbreken.
Verleden ben ik weer met veel genoegen te Talisse ge­weest. Die aanplant groeit hard en belooft veel voor de toe­komst. Nog een paar jaar en dan levert dit eiland belangrijke winsten op. Dan zult U zien, dat ook mijne aandeelen M.H.V. tot hun recht komen, en dat ik daar nog eens een aardige revenu van trek.
Met deze mail ontving ik geen brieven, doch spoedig komt er weer een boot en daarmede komt zeker wel wat.
Intusschen met hartelijken groeten aan allen.

Uw liefh. Zoon
Dirk.
***********




huisnummer svp!

Menado 5 Aug. 1893

Lieve Moeder,

Ik schreef U het laatst den 2en Aug. en ontving gisteren Uwe waarde letteren van den 23en Juni.
Het feest in den Sociëteit bij den verjaardag van H.M. was druk bezocht en is uitstekend geslaagd. Voor zoo ver bij een Indisch publiek mogelijk, heb ik met mijn speech wel eenig enthousiasme opgewekt, voor den aardigheid laat ik hem hier volgen, echter slechts voor U en niet om mee rond te loopen of zoo:

"Dames en Heeren!

Het doet de Directie van de Sociëteit Minahassa van harte genoegen, dat gij allen hier op onze uitnoodiging te zamen zijt gekomen, om als trouwe vaderlanders den verjaardag te vieren van H.M. onze geëerbiedigde Koningin-Regentes.
Het behoort nu eenmaal tot onze nationale gebruiken om de verjaardagen in eere te houden. Van wien onzer behoort het niet tot de schoonste herinneringen onzer jeugd, die verjaar­dagen van Vader of Moeder, van Oom of Tante; wie onzer herin­nert zich niet met weemoed
"die heerlijke dagen als tante (Da) verjaart" en gedenkt niet met innig welbehagen die roomhorentjes en zandtaartjes, waar­van we zooveel mochten verorberen als we maar machtig konden worden!
Maar vandaag, dames en heeren! betreft het geen gewone ver­jaardag. Vandaag vieren we het geboortefeest van het Hoofd van den Staat, van die eerbiedwaardige en begaafde Vrouw, die gedurende haar bestaan getoond heeft, dat in Háár fijne hand onze hoogste volksbelangen veilig zijn, die hart heeft voor onze tradities, die zorgt voor het heden, en aan wie, in den persoon van onze jonge Koningin onze hoop op de toekomst is toevertrouwd.
Geen rechtgeaard Nederlander kan geheel koud blijven, wanneer 't ons Vorstenhuis betreft.
Ik heb dit zelf ondervonden, Dames en Heeren! Wanneer men een tijdlang in Indië geweest is, zou men vermeenen boven derge­lijke zwakheden als geestdrift verheven te zijn, maar ik verzeker U, wanneer men ons lieve Koninginnetje met Hare Moeder ziet, dan voelt men een schok van geestdrift het li­chaam doortintelen, dan gaat de hoed van het hoofd, en een donderend "Hoezee" jubelt door de lucht.
Ik heb het gezien op de Amsterdamsche Beurs. Zooals U weet is dit een plaats, waar men bijeen komt, om geld te verdienen en waar het tot den "bon ton" behoort, zooveel mogelijk een uitgestreken gezicht te zetten. Doch ik heb het gezien, dat op het bericht dat de Koninginnen in aantocht waren, de deftigste oude heeren het op een holletje zetten, naar buiten liepen, en al hun deftigheid en staatsie vergaten, om luid onze Konin­ginnen toe te juichen.
Wij Hollanders hebben de eigenaardigheid, dat we het zelden met elkander eens zijn. Hoe klein de plaats ook is, waar we ons bevinden, of hoe gering ons aantal ook is, met elkander eens zijn we het zelden of nooit. Maar op één punt zijn we bijna allen eenstemmig, en dat is in onze standvasti­ge liefde voor het Huis van Oranje. In onze jonge Koningin met Hare Moeder zien we de verpersoonlijking van ons nationali­teitsge­voel, van ons volksbestaan; wat ons ook moge verdeelen, het Huis van Oranje trekt ons allen te zaam; en daarom zij het mij vergund, om met U, geachte Resident, als Vertegen­woordiger van het Nederlandsch Gezag in deze Residentie, namens de leden en genoodigden der Sociëteit Minahassa te klinken op het heil en het lang en gelukkig leven van onze geliefde Koningin-Regen­tes!"

Den eenigszins lossen toon hier & daar zult U wel in verband weten te brengen met de eigenaardige toestand; ook is het heel wat anders, of het geschreven of gesproken wordt. Enfin, 't is toch maar een goed ding van oom Hein geweest, dat hij ons op school al er aan gewend heeft, want het is merk­waardig, hoe weinig menschen er toe kunnen komen in het pu­bliek te spreken, terwijl het iets is, waarvan men dikwijls satisfac­tie heeft. Ik heb het eens gehad op een vergadering in de Sociëteit, waar behandeld werd het voorstel om een oud man, die achteruitge­gaan was en zijn contributie niet meer betalen kon, tot eere­lid te maken, en waartegen oppositie bestond, dat ik er dit voorstel met algemeene stemmen erdoor gekregen heb.
Hierbij ontvangt U een wisseltje van F. 150.- zicht op de Twentsche Bank, over Jan/Maart, die bouwerij in de tuin kost mij meer dan ik dacht, doch nu wordt het ook een idyllisch plekje. Dit is geen weggegooid geld, maar zelfs mettertijd m.i. eene goede geldbelegging.
Uwe berichten over die duel-perkara zijn voor mij zeer inte­res­sant, en houd ik mij aanbevolen, nog eens de opinie van Hanna & Jettie en Rogge of Meijer te hooren. Men kan er nader­hand om lachen, maar op zoo'n oogenblik moet er toch maar gedecideerd worden, en kan men zich door weifelen of treuselen bij een talrijke klasse van menschen voor altijd blameeren, vooral wanneer men als ik, den eed als officier heeft afge­legd. Men kan het moeilijk beoordeelen wanneer men niet zelf in zoo'n geval geweest is.
Nu mamaatjelief voor heden genoeg! Hartelijke groeten aan allen van Uw liefh. Zoon
Dk.
***************************************


Menado 22 Aug. 1893

Lieve Moeder,

Met deze boot hoorde ik particulier niets, doch met de volgen­de hoop ik weer beter bedacht te worden. Ik ga vanmiddag naar Sangir en dan zijn -als daar ook alles afloopt- zoowat de oude perkara's geregeld.
De plaats is nu vervuld over de viering van den a.s. verjaar­dag van H.M. de Koningin. Er is 's avonds groot feest bij den Resident, doch daar blijft het niet bij. Onder de inlandsche hoofden heeft zich n.l. onder leiding van den bekenden oud-djoksa Kalenkangan (zooals u weet door Stokman zoo leelijk behandeld) een commissie gevormd om aan hunnen kant door waterfeesten etc. etc. tot eene luisterrijke viering bij te dragen. Tot mijne voldoening hebben ze mij uitgenood­igd, ook in die commissie zitting te nemen. De kern van de zaak ligt echter, zooals U begrijpt, dieper; het feest zal eene poli­tieke beteekenis krijgen, doordat het zal worden, waarschijn­lijk, eene betooging van de Hoofden van trouw en aanhanke­lijkheid aan ons vorstenhuis. Ik stel er mij veel van voor en zal tot het welslagen trachten het mijne bij te dra­gen. Dan is tevens daadwerkelijk bewezen dat al die overdreven berichten over de Minahassa nonsens waren, en dat het alleen de verder­felijke werking van het Stokman-régime en de Stok­man-clique waren die hier zoo veel ontstemming hebben te weegge­bracht.
Naar aanleiding van de a.s. koffievrijlating heb ik met deze mail een stukje aan het Handelsblad gezonden, om, tegen dat de zaak in de Kamer komt, de publieke opinie wat te bewer­ken. Als dat feest en die betooging echter slagen, zal ik er ook voor zorgen, dat het niet onbekend blijft.
Ik kan niet anders zeggen, dan dat ik hier tegenwoordig eene aangename positie op de plaats inneem, daar ik door mijne bijbaantjes zoowat het aanknoopingspunt tusschen de verschil­lende elementen ben, en er zoodoende als heel wat tot stand is gekomen. Nu houden wij vanwege de Sportclub den 16en September weder groote wedrennen; U ziet dus, dat wij ons hier nog niet doodkniezen, terwijl zoo wat afleiding altijd goed werkt.
Mijn huis in de tuin schiet nu goed op. Kondt U het maar eens zien.
Met een hart. zoen
Uw liefh.
Dirk
*************

Huisnummer s.v.p.
Ik hoor nooit meer van Herman, komt die nog wel eens bij U?


Menado 10 Sept. 1893

Lieve Moeder,

Ik schreef U met de vorige mail dd. 22 Augs. en ontving giste­ren Uwen waarden brief van den 21en Juli.
De viering van Koningins verjaardag is bizonder goed geslaagd en zult U waarschijnlijk in het Handelsblad wel een stukje van mij daarover vinden. Eerst 's morgens vroeg parade; toen om 10 uur audiëntie bij den Resident; daarna feest vanwe­ge het district Menado en in den namiddag groot waterfeest, waaraan ik ook in de Commissie was vergezeld van de "Kabesa­ran" - inlandsche erewacht, zijn Kalenkongan en ik den Resi­dent + echtgenoote toen gaan afhalen om naar het zeehoofd te rij­den. De Resident bood een der commissieleden eene plaats in zijn rijtuig aan; ik liet den anderen heer Kalenkongan den voorrang en toen had die vroeger zoo gesmade man de voldoening om met den resident + vrouw door Menado te rijden, en dus in de oogen van het volk weer geheel gerehabiliteerd te worden. Dit deed mij bepaald genoegen.
Des avonds was er bal bij den Resident, een bizonder prachti­ge partij, waarvan wij N.B. eerst 's morgens bij 8 thuiskwa­men.
Met voldoening kan op de dag teruggezien worden. Het was geene demonstratie tegen Stokman, maar wel bleek duidelijk, hoe anders de menschen onder een beter bestuur worden.
Nu heb ik nog een nieuwtje, en wel, dat ik Otto Pirsch gedu­rende een gedeelte van de maand als hulp voor de boekhou­ding heb aangenomen, met de bedoeling hem, als ik naar Holland ga, tijdelijk geheel aan Koopmans toe te voegen. Deze vriend was bezig zich in een koffietuintje zoowat te verhypochondri­see­ren; als hij nu geregeld werk krijgt, en in een aangenamer omgeving komt, hopen we hem er wel weer bovenop te halen. Het is eigenaardig dat hij zoo eigenzinnig is, en altijd tegen een goeden raad inhandelt, maar nu is hij er toch wel lekker mede.
Dan heeft Koopmans tevens een betrouwbaar man bij zich, als ik weg ben. Houdt het echter s.v.p. vóór U, want ik vindt het voorshands niet noodig erover te schrijven naar Amsterdam.
U weet, hoeveel pleizier we van onze Sportclub beleven. We hebben nu a.s. Zaterdag groote races, voor de inlanders wed­rennen + harddraverij voor de gentlemen georganiseerd, die door de geheele Minahassa kolossaal veel animo verwekken. Het belooft een grootsch volksfeest te worden. Na afloop zend ik U een programma en hoe het afgeloopen is; des avonds race-bal met prijsuitdeeling in de Soos.
Ik ben erg benieuwd naar die plaats in Eigen Haard. Met een hartelijken zoen
Uw liefh.
Dirk
**********************

Menado 30 Sept. 1893

Lieve Moeder,

Mijn laatste brief was van den 10en September en was ik zeer teleurgesteld met deze en de vorige boot totaal geen brieven te krijgen, temeer daar Koopmans met elke gelegenheid er velen kreeg, en is dit een hard gelach. Trouwens van ande­ren dan U krijg ik sinds lang geen brieven meer, dit is waar­schijnlijk geheel mijn eigen schuld, daar ik zelf de particu­liere corres­pondentie wat verwaarloosd heb.
Het voornaamste in de afgeloopen maand zijn de races geweest, die een kolossaal succes gehad hebben. U zult er misschien een stukje van mij in het Handelsblad vinden. Door de geheele Minahassa heeft het kolossaal veel animo gegeven, en nog nooit is er, volgens de inlanders, zulk een volksfeest vertoond. U begrijpt dat dit voor ons allen die er zooveel moeite voor gehad hebben eene groote satisfactie is geweest. Ook de gent­lemen-race (harddraverij onder den man) was zeer interessant; ik had bijna een prijs gehaald; ik was no. 2 bij den bescherm­heersprijs, doch no. 1 had een fout gemaakt en toen moesten we overrijden. In het begin bleven we gelijk, bij de draai raakte ik vóór, ik naderde de tribune, het volk langs den weg begon te roepen, ik zelf (ik kende mezelf niet meer) raakte geheel in vuur en begon tegen mijn paard te schreeuwen, en ik hield het niet goed meer in de hand, het sloeg in galop over, ik moest een volte (omdraai) maken, en.... mijn partner stoof mij voorbij. Ik wist niet, dat zooiets zoo opwindend was; trouwens alles werkte mee: het prachtige weer, de vrool­ijke Schutterijmuziek, de menschenmas­sa en dan de satisfactie dat dit feest zoo goed van stapel liep.
Hierbij een programma, waaruit U kunt zien wat voor corpora­ties er al niet te Menado zijn. De prijzen van de croquetclub waren keurig mooi, en door de dames eigenhandig gemaakt. Er is tegenwoordig een uitstekende geest op de plaa­ts, een gelukkige reactie na de troebelen van de Stokman-periode. Trouwens deze Resident bevordert, waar hij kan, de goede harmonie.
Ik wou dat ik nu maar kon zeggen, wanneer ik kan opstap­pen, maar dit laat zich nog altijd niet positief zeggen.
Door vele drukte kan ik thans niet verder schrijven; inliggend een wisseltje F.150.- over April/Juni te Uwer bedie­ning

Met een hartelijke zoen
Uw liefh.
Dirk
************************